Weston Price (1870 – 1948)

Hij was een Canadese tandarts die zijn thuisbasis had in Cleveland in de Amerikaanse staat Ohio. Dr. Price maakte zich meer zorgen over de toename van gaatjes in het gebit van zijn cliënten. Tandbederf was op zichzelf heel vervelend en de mensen hadden er veel last van. Maar ook zag hij steevast dat tandbederf samen ging met een heel scala aan andere gezondheidsproblemen.

Hij maakte zich zorgen over de kinderen in zijn praktijk. Steeds vaker zag hij, wat hij ‘dental deformities’ noemde: te smalle kaken, een overbeet of juist onderbeet en onderontwikkeling van de jukbeenderen in het gezicht. Hij vroeg zich af hoe het mogelijk is dat de moderne mens verstandskiezen krijgt, maar met onvoldoende ruimte in de kaakstructuur voor deze kiezen. Ook de jonge mensen met deze problemen hadden stuk voor stuk andere gezondheidsproblemen. Price concludeerde dat de tanden een zichtbare indicator zijn van wat er verder in het lichaam gebeurt.

In de tijd van Price gingen de eerste avonturiers op pad naar gebieden waar de mensen tot dan toe nog maar weinig contact met de beschaafde wereld hadden. Deze avonturiers schreven voor bladen als National Geographic en de artikelen gingen samen met prachtige foto’s. Steeds waren op de afbeeldingen mooi inheemse mensen te zien met prachtige sterke, rechte tanden. De 19e eeuwse Amerikaanse schilder George Caitlin beschreef de tanden van inheemse Amerikanen als ” white ander straight as piano keys”. Voor Price was dit natuurlijk intrigerend. Hij las de artikelen en besloot om een aantal reizen te maken om deze volken te bezoeken en onderzoek te doen. Price besloot het ene gedeelte van het jaar te werken als tandarts en zo voldoende geld te verdienen om zijn expedities te bekostigen, die hij het andere gedeelte van het jaar ondernam, samen met zijn vrouw. Zijn onderzoeken duurden uiteindelijk 10 jaar en zijn beschreven in zijn boek Nutrition and Physical Degeneration.

 

Tijdens zijn reizen zocht Weston Price antwoorden op drie vragen:

  1. Is het waar? Klopt het dat deze mensen geen last hebben van tandbederf en vervormingen van hun kaak?
  2. Hoe is hun verdere gezondheid?
  3. Wat eten deze mensen en hoe leven ze?


Genialiteit is de juiste vragen stellen

Price was niet geïnteresseerd in wat ongezonde mensen eten. Hij wist precies wat ongezonde mensen aten. Hij wilde juist weten wat het voedingspatroon van gezonde mensen omvatte. Aangezien 90% of meer van de Amerikaanse bevolking in meer of mindere mate aan tandbederf leed, moest hij buiten Amerika op zoek naar personen zonder cariës. Hij ging de hele wereld over met zijn echtgenote om antwoorden op zijn vragen te vinden. En hij had een perfecte timing. Deze groepen inheemse volkeren, die nog geen contact hadden met de westerse beschaving, bestonden nog! En hij had een nieuwe uitvinding tot zijn beschikking: de fotocamera.

Hoewel Price als tandarts een bijzondere belangstelling had voor gebit- en kaakstructuren kwam hij al snel tot de conclusie dat de staat van het gebit de graadmeter is voor de algehele lichamelijke gezondheid. Niet voor niets kijkt men traditioneel paarden ook in de mond om een idee te krijgen van de gezondheid van het paard.


Uitvinder van de epigenitica

Price ontdekte dat tandbederf en smallere gezichten en kaakbogen geen genetische oorzaak heeft, want de mensen die hij onderzocht beschikten over voortreffelijke genen. Deze genen zetten een blauwdruk voort die vele duizenden jaren oud was en die nooit eerder verstoord was, zo bleek uit studies van oude schedels. Dit maakt tandbederf op de massale schaal waarop het vandaag de dag voorkomt een relatief nieuw verschijnsel, dat rechtstreeks verband houdt met moderne industrialisatie en daarmee dus ook de industrialisatie van voedsel.

Zodra deze levende afstammelingen van jager-verzamelaars, landbouwers, veehouders en nomaden het voedsel van blanke missionarissen en handelaars gingen eten, veranderde de genetische uitdrukkingsvorm van hun nageslacht. Price zag deze verzwakking binnen één generatie optreden, een verschijnsel dat hij ‘fysieke degeneratie’ noemde.

Op de zwart-wit foto’s die Price zelf nam, zie je kinderen met brede gezichten en kaakbogen waar alle tanden en kiezen in passen. De kinderen zijn vrij van tandbederf en gezondheidsproblemen.

Voor Weston Price betekende het begrip ‘erfelijkheid’ dat de genetische expressie 100% volledig is. Nageslacht dat van het rassenpatroon afweek, viel voor hem onder de noemer ‘verstoorde erfelijkheid’. Deze verstoring zat hem in onvoldoende reserves aan voedingsstoffen bij zowel de vader als de moeder, omdat deze hun traditionele natuurvoeding inruilden voor zwaar bewerkt gemaksvoedsel.

Price was nieuwsgierig naar de voedingsfactoren die deze volkeren zo gezond en sterk maakten en het ontbreken daarvan in modern voedsel. Er moet iets zijn wat deze volkeren aten dat niet of onvoldoende in supermarktvoedsel aanwezig was. Het antwoord op deze vraag was nog niet zo eenvoudig te vinden, omdat de voedingsgewoonten van de door Price bestudeerde mensen aanzienlijk uiteenliepen, afhankelijk van het klimaat en het ecosysteem waarin ze zich bevonden.

Toen hij terug in Amerika de meegenomen voedselmonsters onder de microscoop onderzocht, ontdekte hij de grote gemene deler: de natuurvolkeren consumeerden minimaal 10 keer zoveel vetoplosbare vitamines (A, D, E en K) dan de gemiddelde Amerikaan van zijn tijd en hun voeding was zeer rijk aan mineralen.

Andersom was de moderne, bewerkte voeding juist zeer arm aan vetoplosbare vitamines en mineralen. Hierdoor vielen deze ooit zeer vitale en robuuste natuurvolkeren ten prooi aan ziekten die ze nooit eerder hadden gekend: griep, verkoudheid, tuberculose, cholera, reuma en kanker.

De vetoplosbare vitamines en mineralen haalden de door Price onderzochte natuurvolkeren grotendeels uit dierlijke bron. Weston Price identificeerde drie dierlijke superfoods, die een hoge concentratie vetoplosbare vitamines en mineralen bevatten: rauwe melk, orgaanvlees en vis. Hieruit blijkt het belang van een hoge consumptie van dierlijke vetten van de allerbeste kwaliteit. 

Weston Price identificeerde ook de volgende voedselverteringsketen: vetten – mineralen- vitamines. De een fungeert als een sleutel in het contactslot van de ander. Met andere woorden: vetten zijn nodig voor de mineraalopname en mineralen zijn nodig voor de opname van vitamines. Opnieuw staan vetten aan de basis. Niet voor niets verwijst Price naar vetoplosbare vitamines als ‘activators’.

Price deed zijn onderzoek precies op het juiste moment, want de modernisering van deze oervolkeren was in de jaren ’30 van de vorige eeuw al volop in gang. Soms bleek een stam slechts enkele kilometers verderop al geheel of gedeeltelijk gemoderniseerd te zijn.